Schriftlezingen:Oosterwolde NH kerk 

 

1e Schriftlezing Genesis 3: 1-15

 

1 De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, dat de Heere God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God gezegd heeft: Gij zult niet eten van alle boom van deze hof? 2 En de vrouw zeide tot de slang: Van de vrucht der bomen van deze hof zullen wij eten; 3 Maar van de vrucht van de boom, die in het midden van de hof is, heeft God gezegd: Gij zult van die niet eten, noch die aanroeren, opdat gij niet sterft. 4 Toen zeide de slang tot de vrouw: Gij zult de dood niet sterven; 5 Maar God weet, dat, ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad. 6 En de vrouw zag, dat die boom goed was tot spijs, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, een boom, die begeerlijk was om verstandig te maken; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook haar man met haar, en hij at. 7 Toen werden hun beider ogen geopend, en zij werden gewaar, dat zij naakt waren; en zij hechtten vijgeboombladeren samen, en maakten zich schorten. 8 En zij hoorden de stem van de Heere God, wandelende in de hof, aan de wind des daags. Toen verborg zich Adam en zijn vrouw voor het aangezicht van de Heere God, in het midden van het geboomte van de hof. 9 En de Heere God riep Adam, en zeide tot hem: Waar zijt gij? 10 En hij zeide: Ik hoorde Uw stem in de hof, en ik vreesde; want ik ben naakt; daarom verborg ik mij. 11 En Hij zeide: Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt? Hebt gij van die boom gegeten, waarvan Ik u gebood, dat gij daarvan niet eten zoudt? 12 Toen zeide Adam: De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij van die boom gegeven, en ik heb gegeten. 13 En de Heere God zeide tot de vrouw: Wat is dit, dat gij gedaan hebt? En de vrouw zeide: Die slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten. 14 Toen zeide de Heere God tot die slang: Omdat gij dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt boven al het vee, en boven al het gedierte des velds! Op uw buik zult gij gaan, en stof zult gij eten, al de dagen van uw leven. 15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; dat zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen.

 

2e Schriftlezing Hebreën 4: 12-16

 

12 Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling van de ziel, en van de geest, en van de samenvoegselen, en van het merg, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten. 13 En er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem; maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen van Hem, met Wie wij te doen hebben. 14 Daar wij dan een grote Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, de Zoon van God, zo laat ons deze belijdenis vasthouden. 15 Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen, zoals wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde. 16 Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd.

 

Vervolg van de Jakobusbrief: Jakobus 1: 13-16

 

13 Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: Ik word door God verzocht; want God kan niet verzocht worden met het kwade, en Hij Zelf verzoekt niemand. 14 Maar een ieder wordt verzocht, als hij door zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt. 15 Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde baart de dood. 16 Dwaalt niet, mijn geliefde broeders!

 

Dienst beluisteren

Orde van de dienst